Arnold Weijel werd geboren in een gezin van vier. Hij had één broer Jacques Albert, die vier jaar ouder was. Zijn vader Herman was inkoper voor de textielgroothandel S.I. de Vries in Amsterdam en kwam oorspronkelijk uit Twente. Zijn moeder Sarah de Jong kwam uit een Amsterdams diamantairsgezin. Arnold werd opgevoed met een aantal typisch Joodse tradities maar het gezin was verder niet gelovig en volledig geassimileerd. De familie Weijel had een Duits dienstmeisje Marie.
In ยด23 ben ik geboren en in hetzelfde jaar was die grote hongersnood in Duitsland van na de Eerste Wereldoorlog. Toen gingen veel Duitse meisjes naar Nederland in de huishouding werken. Mijn moeder en haar twee zussen hadden ieder in hun gezin een Duits meisje.
De vader van Marie die regelmatig in Nederland was en fel anti-Nazi waarschuwde regelmatig voor de ernst van de situatie.
Erwarten Sie, Sie sollen gehen, es geht ganz schlimm, dass wird das Ende'. Die heeft zwaar gewaarschuwd. u moet gewoon op de vlucht gaan, waar naartoe doet er niet toe.
De familie Weijel kreeg vlak voor het uitbreken van de oorlog nog het aanbod van de Engelse consul, om samen met hem en het Engels diplomatiek personeel naar Engeland te vluchten. Ze deden het niet. Er was onenigheid. Arnold's vader wilde de zaak niet achterlaten maar zijn moeder wel. Toen ze later alsnog via IJmuiden probeerden te vluchten was het te laat. Door het invoeren van de anti Joodse maatregelen werd de sfeer steeds grimmiger. De familie Weijel had echter goed contact met de buren die naast hen woonden. Alhoewel Joden en niet-Joden allang niet meer bij elkaar op bezoek mochten bleven sommige buren hen toch bezoeken. De familie Wouters, die van streng gereformeerde huize was bood hen een onderduikplaats.
Mijn moeder was direct voor, maar mijn vader zei; ach nee laten we eerst maar eens aanzien. Dat woord 'aanzien' heb ik sindsdien leren haten. Tijdens de razzia van 20 juni 1943 zijn we zowat als laatste in Amsterdam van huis gehaald.”
Het gezin Weijel werd via het politiekantoor naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Met behulp van een aantal jongens van de Joodsche Raad kon het gezin Weijel onstsnappen
Een chaos. Je zat in een zaal geloof ik en op het toneel. en die jongens van de Joodsche Raad hadden contacten met het verzet en smokkelden 's avonds mensen naar de overkant, naar de crèche. Mijn vader was chef van een paar van die ouders van die jongens en die zeiden; 'Weijel is gepakt' en toen hebben ze gezorgd dat wij konden ontsnappen. De SS bewakers waren vaak dronken en dan gingen die jongens met ze praten en voor het loketje staan zodat ze niets konden zien. We kropen onder het loket door naar de overkant naar de crèche en werden daar verstopt op de zolder.
De volgende dag dook Arnold met zijn vader en moeder onder bij de familie Wouters, de bovenburen van hun buren. Ze werden opgenomen in het gezin, maar kwamen niet buiten en moesten zich de hele dag stil houden.
Ik heb me vanaf de eerste dag gezet aan een dagboek. Ik typte. En onze hulp, Marie die kwam steeds. Die bracht 'Die Deutsche Zeitung in den Niederlanden' mee. Ze werkte op de staf van de Luftwaffe bij de Overtoom en was de enige naast het verzet, die wist waar wij zaten.
Een aantal zoons van de familie Wouters waren ondergedoken in de provincie. Zij werden gezocht voor de Arbeitseinsatz. Op een avond werd huiszoeking gedaan. Het gezin Weijel verstopte zich in de ruimte tusseen het plafond en de suite-kasten. Ze hoorden de soldaten letterlijk over hun hoofd lopen. Later zag de familie Weijel hoe op een dag hoe hun huis werd leeggehaald.
“Ik stond achter de gordijnen, ik keek omlaag want we zaten hoog. En op de eerste verdieping werd mijn bed eruit gehaald, bureau van mijn broer, mijn bureau, linnenkast en antiekwerk, Pulsen heette dat.”
Toen er geen electriciteit meer was werd er met behulp van een fiets op een standaard en een dynamo een klein beetje licht gemaakt. Tijdens de hongerwinter kwam Marie iedere week met pannetjes eten waar zij als rijksduitse aan kon komen. Soms waren er zelfs biefstukken.
Na de bevrijding zijn we de trap afgekomen met zijn allen. De familie Wouters had de straat bij elkaar geroepen en toen kwamen wij naar beneden. Er stond een hele groep nieuwsgierige mensen die enorm verbaasd waren dat wij daar naar buiten kwamen. Ook onze benedenburen, die onze schilderijen hadden bewaard, wisten niet dat wij daar de hele tijd ondergedoken zaten.”