Het Jodendom speelde bij Hanneke thuis nauwelijks een rol. Toen eind 1941 de Jodenster verplicht werd begon het Joods zijn een rol te spelen. ‘Ik mocht niet meer naar zwemles, niet meer met opa en oma naar de dierentuin en het was verboden om nog op straat schooltje te spelen, met de andere kinderen uit de buurt.’
Hannekes vader had samen met haar grootvader een drukkerij: Lithografie Lankhout. Maar Joden mochten zelf geen bedrijf meer hebben. Er kwam een ‘verwalter’. Een Duits gezinde Arische Nederlander die de leiding van het bedrijf overnam.
Toen het gezin steeds meer gevaar begon te lopen, bood Tante Zus (de schuilnaam van verzetsvrouw Ru Paré, een kunstenares en vriendin van de familie) aan om te helpen met het zoeken naar onderduikadressen. ‘Op een dag, in het voorjaar van ’42, zei mijn moeder: “Hanneke, jij gaat nu uit logeren. Hier in Den Haag mag je niet meer buiten spelen. Je gaat naar het Noorden van het land, daar zitten minder moffen, daar mag je wel weer op straat spelen”.’
Hanneke’s moeder dook onder in Limburg en ook haar broertje werd naar een adres in Limburg gebracht. ‘Mijn vader besloot niet te gaan onderduiken. “Ik kan niet op een zolderkamertje zitten,” zei hij tegen mijn moeder. “Dan vorm ik een gevaar voor mijzelf en voor anderen.”
Tante zus bracht Hanneke met de trein naar Ter Apel. ‘We kwamen in een coupé terecht met twee keer vier mensen. Toen de trein onderweg was, zei ik: “Tante Zus, ik ben buiten en er zit geen ster op mijn jasje, dat mag toch helemaal niet?”
“Hanneke,” zei Tante Zus onmiddellijk, “bij de volgende halte stappen we uit, we zijn er.”
Les 1 van de onderduik: “Nooit meer over je ster praten, want dan weten ze dat je Joods bent. En de Duitsers zijn op zoek naar Joden en dan schieten ze je dood.”
Dit was de eerste keer dat het gevaar bij mij binnenkwam.’
In Ter Apel mocht Hanneke weer naar buiten. Omdat ze trots was dat ze al kan lezen, las ze buiten andere kinderen voor. Dat viel veel te veel op.
Tante Zus werd gebeld. ‘”Hanneke,” zei ze, “fijn dat jij kunt lezen, maar voorlezen moet je niet meer doen. Kinderen die op zesjarige leeftijd kunnen voorlezen, vallen te veel op.”’ Hanneke’s haar wordt nu ook gebleekt omdat ze zo’n donkere bos krullen heeft.
In totaal verhuisde Hanneke twaalf keer. Steeds kreeg ze een nieuwe achternaam: ‘Ze waren zo verstandig om me wel Hanneke te laten blijven. Op de achternaam werd gevarieerd: Lankhout, Lankhorst, Langedam, Lankhuizen, ik heb zo’n beetje iedere gangbare naam die met “Lan” begint wel gehad.’
Tante Zus leerde Hanneke telkens een nieuw verhaal en drukte haar op het hart te vergeten waar ze vandaan kwam. Onderweg repeteerden ze het nieuwe verhaal zo vaak, dat Hanneke het heel natuurlijk kon vertellen.
Het moeilijkst vond Hanneke het om altijd ‘lief’ te zijn. Dat ging ook een keer mis bij een domineesgezin. Hanneke moest daar in de kelder zitten; alleen op zondag mocht ze mee eten. Dan werd er biefstuk gebakken. ‘Nadat de dominee de biefstuk weer eens keurig in plakken had gesneden en verdeeld, vroeg ik: “Dominee, u heeft mij verteld over Jezus. Die zegt toch dat je alles eerlijk moet verdelen? Waarom houdt u dan de grootste plak biefstuk voor uzelf?”
De dominee werd heel boos: “Jij, ondankbaar Joods kind, je hebt er niets van begrepen, hoe durf je dit te zeggen.”
Vanaf mei 1944 tot aan de bevrijding, op 17 september 1944, zat Hanneke ondergedoken in Eerde, vlakbij Veghel. Pater Verhoeven – een contact van Tante Zus – bracht haar bij oom Jan en tante Joske. Zij waren nog niet zo lang jaar getrouwd, en tante Joske had al twee keer een miskraam gehad. Zij voelden er aanvankelijk weinig voor een kind te laten onderduiken. Pater Verhoeven zei: ‘Dit meisje is echt in gevaar. Zij moet geholpen worden. Als jullie haar nemen, bidden alle zusters van het klooster en ik dat Joske niet weer een miskraam zal krijgen.’ Een paar maanden later werd de baby, Regientje, geboren.
‘Ik mocht weer buitenspelen, ik kon weer naar school en mijn haar hoefde niet meer gebleekt te worden. Dat was fijn, bleekwater prikte enorm in je ogen. Toen ik voor het eerst in mijn nieuwe klas kwam, zei juffrouw Van der Bult: “We hebben een nieuw meisje. Jullie moeten een beetje aardig tegen haar zijn, ze is namelijk heel zielig want haar ouders zijn omgekomen bij het bombardement van Rotterdam. Ze is wees, ze heeft geen ouders. Nu komt ze hier wonen.”
Hanneke moest ook een keer in samen met de hond in het hondenhok slapen omdat het gerucht ging dat er huiszoekingen zullen komen. Er waren meer onderduikers in Eerde.
Op de verjaardag van haar moeder mocht Hanneke haar een brief schrijven die tante Zus zou meenemen. ‘Onderaan schreef ik: “Houdoe, Hanneke”. Die brief is bij mijn moeder aangekomen, zonder plaats en datum, want die had Tante Zus er zorgvuldig afgeknipt.’
Op zondagnacht 17 september 1944, braken er zware gevechten uit. Hanneke vluchtte met tante Joske naar Veghel. ‘Ik zat achterstevoren op de fiets, en hield de kinderwagen vast, waar Regientje in lag. Toen er vliegtuigen over vlogen, sprongen we van de fiets af en kropen in een rioolbuis. Zo zijn we naar Veghel gevlucht.’
Na de bevrijding logeerde Hanneke een tijd op een boerderij in Mariaheide, vlakbij Veghel. Op een middag zat ze met de andere kinderen op het erf te spelen. ‘Uit mijn ooghoek zag ik een onbekende vrouw het erf opkomen. Die vrouw gooide haar fiets neer en riep: ‘Hanneke’. Haar stem herkende ik meteen. Toen wist ik: de oorlog is nu echt afgelopen. Mijn moeder is terug.’ Haar moeder had Hanneke gevonden door het woord ‘houdoe’ dat in een deel van Brabant wordt gebruikt. Ze ging langs alle pastorieën om te vragen of ze een Hanneke kenden.
‘In Veghel zei de pastoor: “Nee, hier woont geen Hanneke. Maar in Eerde wel. Daar is nu alleen niemand meer, dat is helemaal platgeschoten. De meeste inwoners van Eerde zitten in Mariaheide.” Dankzij het codewoord ‘houdoe’ heeft mijn moeder mij teruggevonden.
Hanneke’s kleine broertje, Paul, zat in Grubbenvorst, dat wist Hanneke’s moeder wel. Hij kwam ook naar Veghel.
Paul vond dat niet leuk, hij was als tweejarige ondergedoken in een groot gezin van zeven kinderen met veel kippen en koeien. Op een gegeven ogenblik zei hij: ‘Hanneke, ik geloof wel dat jij mijn zusje bent, maar hoe zit dat met mam? Heeft mams mij bij moeder gekocht?’
Hanneke’s vader heeft de oorlog niet overleefd. Hij had geprobeerd zich aan te sluiten bij de Engelandvaarders, maar was onderweg opgepakt.
‘Zelfs toen ik alweer in Den Haag op school zat, geloofde ik nog altijd dat hij terug zou komen. Hij zou door de Russen krijgsgevangen zijn gemaakt. Of was in een kamp terechtgekomen en door de Russen bevrijd.
Op een dag gaf mijn moeder mij mijn vaders laatste brief, die hij vanuit Parijs heeft verstuurd. Hij schrijft daarin over de keten van verzetslieden, die telkens ergens wordt onderbroken. En hij vertelt hoe hij op een bank op het station slaapt. Die brief was destijds via Tante Zus bij mijn moeder bezorgd. Aan het einde staat: “Dit zou wel eens mijn laatste brief kunnen zijn”.’