Betty werd geboren in een gezin van vier. Zij had één zus Renée, die twee jaar ouder was. Haar vader Hijman was gemeente ambtenaar en getrouwd met Lena de Leeuw.
We woonden in een leuk huis in Amsterdam, hadden mooie kleren en soms gingen we op vakantie, meestal naar de kust.
Toen de oorlog begon werden Betty en haar zus opgehaald door twee tantes en meegenomen naar Rotterdam. Haar ouders dachten dat ze daar veilig zou zijn. Maar juist Rotterdam werd door de Duitsers gebombardeerd en ze werden snel teruggebracht naar hun ouders in Amsterdam.
Betty was zich eigenlijk helemaal niet bewust van het feit dat ze Joods was. Dit veranderde pas bij de eerste anti-Joodse maatregelen. Betty's vader werd ontslagen en zij en haar zusje moesten naar een aparte Joodse school.
Pas toen beseften we dat we Joods waren. Ik wist niet eens wat "Joods zijn" betekende, omdat onze ouders niets aan het Joodse geloof deden. Wij vierden gewoon Pasen en Kerstmis. Hitler heeft ons Joods gemaakt.
In mei 1942 moesten alle Joden die zes jaar en ouder waren een Jodenster gaan dragen. De moeder van Betty had een grote hekel aan de ster en naaide deze heel slordig op
Soms gingen we toch winkelen als dat niet mocht, we hielden dan onze tas voor de ster, zodat niemand 'm zag.
Begin mei 1943 werden Betty en haar twee jaar oudere zus ondergebracht bij een gezin waar nog vijf Joodse kinderen zaten ondergedoken. Betty en haar zus kregen een andere naam en heetten voortaan Staring. Ze kregen regelmatig briefjes en pakjes van hun ouders. De brieven moesten ze verscheuren maar dat deden ze niet.
Na een tijdje kregen we opens geen brieven meer. Toen hoorden we dat onze ouders opgepakt waren.
Korte tijd later werd het adres verraden en moesten Betty en haar zus weg. Iemand van het verzet bracht hen naar een adres in Amsterdam waar ze een paar weken bleven.
Daar zaten we in een huis aan de gracht, in een kleine kamer waar we niet uit mochten. Het raam was dichtgemaakt. Alleen op zondag mochten we naar de woonkamer om te eten met de anderen. Gelukkig konden mijn zus en ik samen goed spelen. Maar die mensen vonden het te gevaarlijk. Na drie weken werden we weer opgehaald en met de boot naar Friesland gebracht.
Betty en haar zus kwamen terecht op een boerderij.
Daar woonde een boer met zijn huishoudster, Muoike noemden we haar, een hele lieve vrouw. 'Muoike' is het Friese woord voor tante. Die boerderij was een paradijs voor mij. Ik vond het er heerlijk: buiten zijn en de dieren verzorgen!
Betty ging in Friesland gewoon naar school. Toen zij op een dag met een groepje naar school liep kwamen er plotseling Duitse soldaten aan. Van schrik vluchtte ze weg.
Ik ben toen snel een boerderij ingevlucht en door de bewoners naar boven gestuurd. Maar de soldaten kwamen naar binnen en één Duitser is naar boven gekomen. Hij heeft me zien zitten op het bed, trillend van angst, maar hij is weer naar beneden gegaan en heeft gezegd dat er boven niemand was.
Na de oorlog bleven Betty en haar zus nog een tijdje op de boerderij. Tot er op een dag een tante in de woonkamer zat, die naar hen op zoek was gegaan. Niemand wist waar ze waren.
Toen hoorden we ook dat onze vader en moeder in het vernietigingskamp Sobibor vermoord waren. We zijn teruggegaan naar Amsterdam en tot mijn 21e heb ik bij mijn tante en oom gewoond.