Frieda was enig kind. Haar vader Joël was etaleur, onder meer voor de Bijenkorf en getrouwd met Rebecca Ritmeester. Het gezin Brommet was een typisch Joods middenklasse gezin. Godsdienst speelde geen rol in het leven van Frieda. Het gezin Brommet was volledig geassimileerd. Toen de oorlog uitbrak wilde vader Brommet met het gezin via IJmuiden naar Engeland vluchten.
Terwijl de taxi met draaiende motor stond te wachten, kwam plotseling de moeder van mijn vader op bezoek. Ze woonde in de buurt en kwam wel vaker onverwachts langs. Zij vroeg wat er aan de hand was. Mijn vader antwoordde dat we probeerden weg te komen naar Engeland, waarop mijn oma zei: 'en wij dan'. Mijn vader heeft de taxi toen weggestuurd. Het was een verschrikkelijk moeilijk en emotioneel moment.
Na de Duitse inval werd het Frieda langzamerhand duidelijk wat het betekende om Joods te zijn. Door de anti-Joodse maatregelen werd de bewegingsruimte voor Joden steeds beperkter.
Frieda was een meisje van zestien toen ze in september 1941 van school af moest naar een speciale school voor Joodse kinderen. Na schooltijd organiseerden de leerlingen discussie groepen. Frieda ontmoette in die tijd ook haar eerste grote liefde Bob (Sylvian Maurice) de Jong. Bob schreef gedichten voor Frieda. Ze kregen verkering maar na verloop van tijd viel Bob voor een ander meisje. Frieda logeerde af en toe bij een vriedinnetje in Groningen waar ze ook een ander vriendje had Andries de Groot.
Er is nog een foto, zaten we samen in het bos. Hij wilde altijd meer vrijen met mij dan ik met hem. Ik was een onschuldig meisje. Ik heb later altijd spijt gehad dat ik niet meer met hem gevreeën heb, dan had hij dat tenminste nog meegemaakt.
Op 5 juli 1942 kreeg Frieda als een van de allereersten de oproep om zich te melden voor' werkverruiming' zoals dat officieel heette. Het werd Joden voorgespiegeld dat ze zouden gaan werken in het oosten. Omdat vader Joël vond dat Frieda niet moest gaan, gaf haar vellen schuurpapier waarmee ze haar hele lichaam moest bewerken zodat het leek alsof ze roodvonk had.
“Ik kan me nog herinneren dat ik hem dat moest laten zien en dat ik daar stond. Ik was zestien jaar, stond voor het eerst met blote borsten voor mijn vader. Dat vond ik toch een heel vreemde situatie. Hij ging daarna naar de Zentralstelle en heeft daar gezegd dat ik roodvonk had. Het werkte. Ik kreeg uitstel.”
Op de terugweg naar de Zuideramstellaan liep vader Brommet in een fuik en werd opgepakt. Er was een grote razzia aan de gang.
Er waren twee bewakers op een groep van ongeveer twintig 'gevangenen'. Hij besloot weg te rennen. De bewakers gingen niet achter hem aan. Hierna besloot Vader Brommet met het gezin onder te duiken.
Via Louis Ritmeester, de broer van Frieda's moeder werd een adres gevonden in Warmond. Omdat Joden niet meer mochten reizen besloot Vader Brommet een boot te kopen en en zich er heen te laten varen. Hij had redelijk wat geld gespaard in de diamanthandel dat nu hard nodig was. In de middag van 16 juli 1942 kwamen ze aan bij de fietsenwinkel van de familie Schrijvers in Warmond. Het bleek al snel dat de familie vooral veel geld wilde verdienen aan het gezin Brommet. Ondanks het feit, dat de familie door het verzet van de benodigde bonkaarten werd voorzien, moest er iedere maand 125 gulden (€ 58,-)per persoon worden betaald. In ruil daarvoor kregen ze heel weinig eten.
Heel af en toe, bij een verjaardag gaf mijn vader wat extra geld. Dan zou de familie wat vlees kopen. Maar toen wij 's avonds naar de kamer mochten komen waar zij woonden stond er een accubak vol jenever. Iedereen mocht zijn glaasje volscheppen. Dat was dan in plaats van het vlees dat ze zouden kopen.
Ook Louis Ritmeester de broer van moeder Rebecca kwam naar Warmond met zijn vrouw Sien de Valença hun twee kinderen en Duifje de Valença een zuster van zijn vrouw. Louis deed volop mee met de drinkgelagen en eiste van vader Brommet dat hij alles betaalde, duizend gulden per maand. De familie Brommet dreigde langzaam te verhongeren en ondertussen kwam ook nog het bericht dat de ouders van moeder Rebecca waren opgepakt. Vader Joël hield het niet meer uit en wilde weg. De familie Schrijvers bemiddelde met een zekere Gerritse uit Amsterdam, die een vlucht naar Zwitserland zou kunnen regelen. Er moest wel eerst zesduizend gulden worden betaald en bij aankomst in Zwitserland opnieuw 6000 gulden. Een enorm bedrag. De vlucht kon om onduidelijke redenen niet doorgaan maar het geld was weg. Kort daarop probeerde vader Brommet het opnieuw via dezelfde contactpersoon en nu werd er 9000 gulden ineens betaald. Gerritse was na een paar dagen spoorloos en ook het geld was weg.
Na de oorlog bleek dat we in handen waren gevallen van Joop Bom en Jeanne Valkenburg, één van de meest gewetenloze echtparen die Nederland in de Tweede Wereldoorlog heeft gekend. Voor veel geld lichtten zij Joden op, om ze vervolgens te verraden. Zo gebeurde het ook met ons.
De volgende dag stond de Sicherheitspolizei voor de deur om alle acht Joodse Onderduikers te arresteren. Ze werden eerst naar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst in de Amsterdamse Euterpestraat gebracht en kort daarop naar Westerbork getransporteerd. Daar hoorden ze dat het ook met de ouders van vader Brommet slecht was afgelopen. Grootvader Hartog werd op 25 april 1943 doodgeschoten in zijn eigen keuken toen hij door agenten van de Sicherheitsdienst van huis werd gehaald. Zijn vrouw Frouke Brommet-Wolf probeerde nog te vluchten door van het balkon te springen maar werd ook gepakt.
In Westerbork kwam de familie Menco in de strafbarak. Relatief was het voor Frieda in Westerbork een vooruitgang. Ze kreeg er meer eten dan in de onderduik en ze had ook weer wat contact met anderen. Hier ontmoette ze ook Anne Frank. Op 4 september moest het gezin Brommet op transport naar Auschwitz. Ze zaten met in totaal 1019 Joden in dezelfde trein als het gezin Frank. De reis was een verschrikking die drie dagen duurde.
Frieda en haar moeder overleefden Auschwitz. Haar vader niet. Het verhaal van Frieda Menco is in zijn geheel te lezen in het boek: 'Frieda. Verslag van een gelijmd leven' van Ad van Liempt.