Het gezin Degen bestond uit vader, moeder en dochter Rita. Haar moeder Bertha werkte als boekhoudster en haar vader Frits als vertegenwoordiger bij een kantoorboekhandel. In de zomer van 1942 werkte Frits Degen kort voor de Joodsche Raad. Hij moest als ordebewaarder wacht lopen bij één van de eerste transporten in de Hollandse Schouwburg. Wat hij daar zag, vond hij vreselijk en hij was ervan overtuigd dat deportatie de dood zou betekenen.
Mijn vader had alle onderduikadressen al geregeld, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn ouders, en voor alle broers en zussen van mijn moeder. Zij hebben er geen gebruik van gemaakt. ‘Het valt wel mee,’ zeiden ze.
Direct daarna in augustus 1942 besloot het gezin onder te duiken.
Rita werd ondergebracht bij de werkgever van Frits Degen. Deze was zelf Joods, maar gemengd gehuwd en ondergedoken bij zijn eigen vrouw. Rita had het hier niet makkelijk. Ze mocht niet naar school en moest zich in de speeltuin verschuilen, als er bezoek kwam dat de familie niet vertrouwde. Vooral als 'tante Loes' kwam was men voorzichtig. Zij was getrouwd met een nsb’er. Op een gegeven moment kwam 'tante Loes' Rita toch op de trap tegen.
De deur was dicht, ik belde aan, van boven werd de deur met zo’n touw opengetrokken, en halverwege de trap stonden mijn oom en tante Loes. Zij keek mij aan: ‘Zo, en wie ben jij?’ Foute boel, dat wist ik meteen.
Het onderduikadres was niet meer veilig. Na een verblijf van bijna een jaar moest Rita weg.
Hierna kwam Rita terecht bij een jong gezin in Hengelo, de familie Fonds. Ze hadden een zoontje Wim van één jaar. Rita vond het heel fijn bij 'oom Kees' en 'tante Marie'. Ze werd liefdevol opgenomen.
Toch bleef het besef dat er iets vreemds aan mij was. Zo ging ik niet naar school, Ik kreeg privéles. Daar gaf men wel een draai aan: omdat ik nog nooit iets geleerd had, moest ik eerst bijgespijkerd worden.
Vanwege de industrie werd Hengelo vanaf 1943 zwaar gebombardeerd door de Engelsen
Begin '44 zijn we met het hele gezin geëvacueerd naar het Kwakersplein in Amsterdam. Net op tijd, een week na ons vertrek viel er een brandbom op het huis in Hengelo.
In Amsterdam kon Rita gewoon naar school en ging door het leven als Rietje Fonds. Tijdens de Hongerwinter was zij de hele dag op straat op zoek naar eten.
Om de hoek van het Kwakersplein was een voedseldepot met een kleine kazerne van de Wehrmacht. Daar hing ik vaak een beetje rond, totdat er een soldaat op mij afkwam en mij een wortel of een stuk brood gaf.
Rita bleef hier tot het einde van de oorlog. Ze was toen zo gehecht aan haar onderduikouders en broertje dat ze eigenlijk niet meer weg wilde. Na de bevrijding kwamen haar ouders haar ophalen. Ze konden niet terug naar hun huis in de Jekerstraat en kregen inwoning bij de familie Amsterdam in Betondorp. De vader van het gezin Bertus Amsterdam had veel verzetswerk gedaan. Hij was regelmatig vanuit Amsterdam naar Zeist gefietst om geld te brengen naar het adres waar de ouders van Rita zaten ondergedoken. Hij had ook Rita’s onderduik adres geregeld.
Van oom Kees en tante Marie hoorde ik niets meer. Er was geen telefoon en het was te ver om van de Middenweg naar het Kwakersplein te lopen. Ik voelde me hoogst ongelukkig, ik had me voorgenomen voor tante Marie te zorgen tot de baby er was, en wat kwam daar nu van terecht?