Lies werd geboren in een gezin van vier. Zij had één zus, Selly , die ruim zeven jaar ouder was. Haar vader Jacobus Elion was diamantair. Het gezin was niet religieus en vader Elion vond assimilatie heel belangrijk. Toen de oorlog uitbrak probeerde het gezin via IJmuiden naar Engeland te vluchten.
Onderweg hoorden ze dat de laatste boot al was vertrokken. Haar moeder Bertha was eigenlijk wel opgelucht. Ze vond het erg moeilijk afscheid te nemen van haar ‘thuis’. Toen alle Joodse kinderen van school moesten ging Lies ook naar een Joodse school waar zij zich nogal ontheemd voelde.
Overal was ik een buitenbeentje, bij Joden en bij niet-Joden. Er verdwenen steeds meer kinderen, ook mijn boezemvriendinnetje, Gertie van Berg, met wie ik dagelijks naar de Joodse school liep. We hebben regelmatig pakketjes met eten naar Westerbork gestuurd. In ’42 kreeg ik nog een kaart van haar, waarop ze afscheid neemt: ‘Wij zijn op weg naar Polen.’
In juni 1943 werd het gezin Elion tijdens een razzia van huis gehaald en via station Muiderpoort en de Hollandsche Schouwburg naar Westerbork gebracht. Selly, de zus van Lies, was ervan overtuigd dat ze uit handen van de Duitsers moest blijven. Ze ontsnapte op het perron van station Muiderpoort en vluchtte naar haar vriend Mark. Samen doken ze onder. De familie Elion mocht weer uit Westerbork vertrekken. Wellicht had dit te maken met het feit dat vader Elion diamantair was en een Sperre had. Selly en haar vriend Mark werden op hun onderduikadres verraden en kwamen als strafgeval in de Hollandsche Schouwburg terecht. In haar adresboekje vonden de Duitsers ook het adres van het gezin Elion, dat direct weer werd opgepakt. In de Hollandsche Schouwburg werden Lies en haar zus Sel een mogelijkheid geboden om uit te Schouwburg te ontsnappen. Beiden weigerden uit angst de ander en hun ouders in gevaar te brengen. Om onduidelijke redenen mocht Lies met haar ouders weer naar huis. Selly werd met haar vriend Mark naar Auschwitz gedeporteerd.
Op 29 september 1943 werd Lies op straat gewaarschuwd dat er een grote razzia aan de gang was. Met hulp van de familie de Swaan op de Stadionkade werd een onderduikadres gezocht. Lies vertrok met Hannes Boogaard. Haar ouders werden naar een ander adres gebracht.
Op de boerderij van Hannes Boogaard kreeg ik een ereplaats. ‘Kom jij maar naast me zitten, kind.’ Hij troostte me, en was begripvol. Later liet hij mij een bedstede zien vol kinderen, allemaal onderduikers. ‘Begrijp je dat je hier niet kunt blijven?’
Lies werd naar een ander gezin in de Haarlemmermeer gebracht. Eigenlijk wilden ze daar een ouder iemand die kon helpen in de huishouding.
Als huishoudelijke hulp buitten ze me flink uit: naast allerlei dagelijkse klusjes wilden ze dat ik eens in de week alle meubels in de was zette. Dan moest alles van zijn plaats, loodzwaar was dat. Elke nacht lag ik te janken in bed.
Toen er een razzia dreigde werd Lies naar de familie ten Hoope in Hillegom gebracht, waar ook haar ouders waren ondergedoken. Als er bezoek kwam moesten ze zich verstoppen in een kelderkast tot het bezoek weer weg was. Na korte tijd moesten ze naar een ander adres in Hillegom. Ook daar konden ze niet blijven.
Daarna kwamen we op een tweede adres in Hillegom, waar we halsoverkop moesten vluchten omdat de naam van onze gastheer in een agenda voorkwam van iemand die wegens smokkel opgepakt was. Paniek. Er was geen nieuw adres.
Ten einde raad liep vader Elion in Vogelenzang een hotel binnen en vroeg om hulp. De eigenaar van het hotel stemde toe mits ze zich als ‘normale’ gasten zouden gedragen.
We aten dus gewoon in de eetzaal. Dat ging goed, totdat er aan een tafeltje naast ons een ss’er plaatsnam. Van spanning kregen we nauwelijks meer een hap door onze keel. We durfden hem niet aan te kijken, staarden de hele tijd naar onze borden. Er gebeurde niets.
Na tien dagen in het hotel werd een nieuw adres gevonden bij mevrouw Wisse in Hillegom.
Op een binnenplaatsje liepen we rondjes om een beetje in beweging en een beetje warm te blijven. In het midden stond een groot vat met konijnenvoer. Om de paar rondjes haalde mijn vader zijn hand door dat vat, en pakte wat konijnenvoer. ‘Mmmm,’ zei hij, ‘wat een heerlijke maaltijd!’ Hij maakte er een hele act van, maar hij had gewoon honger.
De ouders van Lies maakten zich grote zorgen over het lot van Selly en de spanningen liepen hoog op. Ook hier moest het gezin Elion weg.
Er werd een plek gevonden bij de familie Pos in de Zilk. Er zaten daar meerdere onderduikers.
We bleven daar een aantal weken, totdat mevrouw Pos mijn moeder aansprak: ‘Ik moet je iets vertellen, ik vind het wel moeilijk, maar jullie kunnen beter een ander adres zoeken’ ‘Waarom’ vroeg mijn moeder. Je man kijkt zo somber. We kunnen niet meer tegen zijn gezicht.
De familie Rooyakkers die een paar huizen verderop woonde was bereid het gezin Elion te laten onderduiken. Ze konden daar blijven tot het einde van de oorlog.
Toen op een ochtend het bericht van de bevrijding kwam, is mijn vader op zijn sloffen naar het dorp De Zilk gelopen – hij geloofde het gewoon niet. Daar zag hij pamfletten aan de bomen hangen waarop stond dat we bevrijd waren. Hij heeft zo’n papiertje meegenomen. Een uurtje later, we stonden bij de schoorsteen in het onderduikadres, zei hij: ‘Liesje, je bent nu niet meer Liesje Evers, je bent nu weer Liesje Elion.’
Selly en haar vriend Mark werden allebei vermoord in Auschwitz.
Ik heb vaak geprobeerd het verdriet van mijn ouders weg te nemen, een vervangster te zijn voor mijn zus. Maar dat kon niet. Op andere momenten zei ik: ‘Luister eens, ík ben er nog.’ Als ik dat zei, reageerde mijn moeder met: ‘Tegen iemand wiens been geamputeerd is zeg je ook niet, ‘wees maar blij dat je je andere been nog hebt.’ Dat heb ik een keer of vier te horen gekregen.