Michel Goldsteen werd geboren in een gezin van vier. Zijn zusje Hansje is één jaar jonger. Zijn vader, Nathan, had een groothandel in gordijnstoffen. Zijn moeder heette Truida Staal en had rechten gestudeerd. Ook de grootvader van Michel woonde bij het gezin in huis. Hij hield zich strikt aan de Joodse wetten. Dit leverde nogal eens wat botsingen op aangezien vader Goldsteen veel liberaler was.
Wanneer mijn vader thuiskwam, moest hij zich aanpassen aan de orthodoxe opvattingen van zijn schoonvader. Dat ergerde hem geregeld. Hij was namelijk zeer liberaal. Buiten de deur at hij zelfs varkensvlees.
Toen de oorlog uitbrak was Michel zeven. De zaak van Michel’s vader kreeg een zogenaamde verwalter, een ‘zaakwaarnemer’. In het begin van de oorlog stond Michel niet echt stil bij de beperkingen die de Joden werden opgelegd.
Als jongetje vond ik de Jodenster zelfs wel spannend. Mijn zusje en ik draaiden soms onze jas binnenstebuiten, om dan snoep te kopen in een winkel waar het voor Joden verboden was boodschappen te doen.
De vader van Michel had een baantje bij de Joodsche Raad waardoor hij een Sperre had die tijdelijk bescherming bood. Wel besloot hij om grootvader op te laten nemen in een bejaardentehuis. Daar zou hij wel veilig zijn, niemand verwachtte dat de Duitsers ook ouden van dagen naar de ‘werkkampen’ in Duitsland zouden sturen.
In september 1942 kwam Guus Schraven, een zakenrelatie van Michel’s vader, op bezoek. Plotseling zei zijn vader:
Jij gaat nu met oom Guus mee, met de trein. Je gaat onderduiken, in Amsterdam is het te gevaarlijk voor je geworden. Je heet voortaan Maurice Jansen.
Guus Schraven bracht Michel naar Pastoor Vullinghs in Grubbenvorst. De pastoor huisvestte veel niet-Joodse en later ook Joodse kinderen uit het westen bij arme boeren, die tegen betaling wel een kostganger konden gebruiken. Michel werd ondergebracht bij de familie Theelen in Grubbenvorst. Hen werd verteld dat Michel een jongetje uit de stad was dat moest aansterken. Michel paste zich snel aan, aan het boerenbestaan en kon het goed vinden met de familie.
De rest van het gezin dook ook onder. Vader Goldsteen in het Limburgse Helden. Moeder in het Brabantse Zijtaart en zusje Hansje in Helden Beringe. Op een dag kwam Michel’s vader hem opzoeken op zijn onderduikadres. Samen gingen ze een eindje fietsen.
Ergens onderweg zijn we afgestapt en in de berm gaan zitten. Hij drukte me tegen zich aan. Daar, in die berm, heb ik hem veel dichterbij ervaren dan ooit daarvoor in Amsterdam. Aan het einde van de middag bracht hij me thuis. ‘Ik kom binnenkort weer terug,’ zei hij.
Michel’s vader werd niet lang daarna verraden door een oud medewerker en op transport gesteld.
Pastoor Vullinghs vond het belangrijk om nu de familie Theelen in te lichten over de identiteit van Michel. Het zou immers kunnen dat de Duitser via Michel’s vader Michel op het spoor zouden kunnen komen. Voor de zekerheid werd Michel tijdelijk ondergebracht op het onderduikadres van zijn zusje bij de familie Simons in Helden Beringe. Hij zat daar enkele weken bijna dag en nacht alleen op zolder.
Er waren acht kinderen in het gezin, van wie alleen de oudste twee wisten dat ik er was. ’s Avonds, als de andere kinderen naar bed waren, kwamen zij samen met mijn zus naar zolder toe. Dat was het toppunt van de dag, daar keek ik naar uit.
Toen de familie Theelen de kust weer veilig achtte kon Michel terug komen. Vanaf 1943 kreeg Grubbenvorst te maken met Engelse bommenwerpers op weg naar Duitsland. De Duitsers probeerden die neer te halen. Michel moest bij luchtalarm samen met de vrouwen en andere kinderen schuilen in een kelder bij de buren. De mannen van het dorp zaten dan meestal buiten in een greppel om hulp te kunnen bieden aan piloten als er een vliegtuig zou neerstorten. In de nacht van 24 op 25 juni gebeurde dat inderdaad. Het huis boven de kelder stortte in zodat niemand er meer uit kon.
We hebben daar gezeten tot de mannen terugkwamen uit het veld, het puin geruimd was, en het luik weer open kon. Toen zagen we de verwoestingen in het dorp.
Eens in de twee maanden kwam Michel’s moeder op bezoek bij de familie Theelen. Omdat de reis met de bus omslachtig was, bleef ze vaak een nachtje logeren.
De bezoekjes van mijn moeder aan mijn onderduikadres behoren tot de meest intense ervaringen uit mijn leven. ’s avonds mocht ik bij haar in bed slapen, in het grote bed op zolder. Heerlijk vond ik dat. De avond erna, als ze weer weg was, sliep ik op het kussen van mijn moeder, dat nog naar haar rook. Het was een zoetige, doordringende geur, die dagenlang bewaard bleef.
Na verloop van tijd bleef Michel’s moeder weg. Zij was verraden en werd net als Michel’s vader gedeporteerd naar Auschwitz.
Nadat Michel’s moeder was gearresteerd werd hij weer tijdelijk ondergebracht op een adres in dezelfde straat, maar dan een heel eind verder. Nu bij de familie Van den Bercken. Michel was bekend met de familie. Hij kreeg er bijles van de dochter des huizes en mocht soms ook in de timmerwerkplaats van vader Van den Bercken komen. Nu was de situatie echter te gevaarlijk en moest Michel enige weken, de hele dag in een klerenkast zitten.
Ik zat op een kruk, de hele dag. Dat was afzien. Liggen ging niet, daarvoor was de ruimte te klein. Af en toe mocht het deurtje in het schot even open,maar dan keek ik tegen die kleren aan. In die periode ben ik echt bang geweest om ontdekt te worden.
Michel bleef tot vlak voor het einde van de oorlog bij de familie Theelen in huis, die inmiddels ook nog een ander Joods echtpaar hadden opgenomen. Er werden echter ook een aantal Duitsers ingekwartierd, wat de situatie nogal lastig maakte. Grubbenvorst kwam in de frontlinie te liggen en in de nacht van 25 op 26 juni 1944 werd het dorp geëvacueerd. De inwoners vertrokken richting Sevenum:
Het was een heldere, koude nacht. De maan bescheen de witte linten langs de weg die door de Engelse verkenners waren gespannen om de volgende dag de troepen over een mijnenvrije route te loodsen. Een groepje mannen uit het dorp liep vooruit, omdat het belangrijk was de Engelsen te melden dat er geen Duitsers maar Grubbenvorstenaren aankwamen.
Na de oorlog werden Michel en zijn zusje ondergebracht bij een pleeggezin in Utrecht. Van zijn familie keerde bijna niemand terug.
Aanvankelijk gingen wij er zeker niet van uit dat onze ouders beiden vermoord waren. We bleven hoop houden. Niet geheel ten onrechte: jaren na de oorlog kwamen er nog mensen terug uit het oosten. Langzamerhand zijn we aan het idee gewend dat zij niet meer terug zouden komen.