Open main menu menu-toggle

Lous Steenhuis-Hoepelman

Lous Steenhuis-Hoepelman, geboren in Amsterdam op 16 mei 1941

Uithoornstraat, Amsterdam

Lous was enig kind en werd ruim een jaar na de bezetting geboren. Haar vader Louis Hoepelman was onderwijzer en getrouwd met Rosa Kwieser.

Zij werkte als administratief medewerkster bij de Bijenkorf. Beide waren voor de oorlog lid van de communistische partij. Na het uitbreken van de oorlog sloten ze zich aan bij het verzet en waren onder andere betrokken bij het drukken van de pamfletten voor de Februaristaking en het illegale blad 'De Waarheid'.

Ze doken gezamenlijk al in 1941 onder. Aanvankelijk bij kunstschilder Henk Henriet, maar gingen voor de veiligheid daarna naar afzonderlijke adressen. Moeder Rosa (Ro) Kwieser was o.a. ondergedoken bij de beroemde beeldhouwer Mari Andriessen in Haarlem en Louis zat op een adres in de Pijp in Amsterdam waar hij werd verraden.

Bussum, Willemslaan 7

Lous werd naar een halfbroer van haar vader gebracht in Bussum om daar onder te duiken. Oom Saam Hoepelman was gehuwd met tante Rie. Zij was niet Joods. 'Gemengd' gehuwde Joden werden in principe niet opgeroepen voor deportatie. Oom Saam en tante Rie hadden zelf geen kinderen en voedden Lous op als hun eigen kind. Zij vonden zichzelf eigenlijk geschikter als opvoeders voor Lous dan haar eigen moeder, wat nogal wat spanningen opleverde na de oorlog. Moeder Ro probeerde Lous 1 keer per maand in Bussum te bezoeken.

In de buurt waar Lous was ondergedoken kwamen regelmatig Duitsers langs.

Ik denk dat ik 2,5 was of 2 dan liep ik naar buiten en ging ik mee marcheren. Die Duitsers vonden mij heel schattig en dan hoorde ik van tante het verhaal dat ze zeiden, nou ze lijkt op mijnheer, maar ze heeft de ogen van mevrouw. Dat hadden die Duitsers dan tegen haar gezegd. Nou ja dan glom zij natuurlijk dat ik ook door de Duitsers als hun kind gezien werd.

In 1943 werd het voor oom Saam ook erg gevaarlijk en moest hij zelf onderduiken. Hierna werd Lous door haar moeder naar een adres in Amsterdam gebracht, waar ze werd verraden. Ze kwam terecht in de gevangenis aan de Weteringschans. Er was daar een mevrouw Adriaansz, die zich over Lous ontfermde en ook bij haar bleef toen ze daarna naar Westerbork werd gestuurd. Omdat niemand wist wie Lous was, kwam ze in Westerbork in het weeshuis terecht.

In September 1944 werd het weeshuis leeggehaald. Alle 51 kinderen werden in veewagens gestopt met bestemming Auschwitz. Gek genoeg ging de trein uiteindelijk naar Bergen Belsen. De reis duurde drie dagen. Een kind, een baby van drie maanden overleed. Nog steeds zorgde mevrouw Adriaansz voor mij. Na twee maanden werden we opnieuw op transport gesteld nu naar Theresienstadt.

In 1945 werd deze hele groep 'onbekende kinderen' door de Russen bevrijd. Een verzetsvriend van moeder Ro, Henk Ladiges, had van het Rode Kruis bericht gehad dat in Theresiënstadt een groep kinderen, wezen, op transport naar Nederland wachtten. Lous bleek één van hen te zijn. Lous kwam met bronchitis schurft en een dubbele longontsteking terug in Nederland waar ze door haar moeder in Valkenswaard werd opgehaald.

Het Rode Kruis adviseerde om mij vanwege mijn slechte gezondheid naaar Zwitserland te sturen om aan te sterken in een zogenaamd "Erholungsheim". Weer op transport, weer in de steek gelaten, weer geen warmte en familie. Toen ik terugkwam sprak ik alleen nog maar Duits. Ik werd verwelkomd door een mevrouw die zei dat ze mijn moeder was. Ze was samen met een man genaamd oom Hans. Later noemde ik hem 'papa' in plaats van 'oom'. Hans beschouwde me als zijn eigen dochter en was heel lief voor me.

Over de groep onbekende kinderen is een boek verschenen van Daphne Meijer getiteld 'Onbekende kinderen. De laatste trein uit Westerbork'.